DOWNLOAD
Humanists International 1952-2002 (boek over onze geschiedenis)
Bestandstype: PDF | Bestandsgrootte: 2,34 MB
In augustus 1952, de Internationale Humanistische en Ethische Unie (IHEU) werd opgericht, nu bekend als Humanisten Internationaal. Op dat moment kende het georganiseerde moderne humanisme al een traditie van zeker honderd jaar, inclusief andere internationale federaties die tot de humanistische traditie gerekend worden. Er zijn vier ‘generaties’ van het moderne humanisme te onderscheiden, ontstaan rond 1850, 1890, 1918 en 1945, waarvan er drie in 1952 samenkwamen in de IHEU.
De oudste generatie wordt gevormd door atheïsten, waaronder vrijdenkers, rationalisten en secularisten, die alle religie expliciet afwijzen. Deze beweging ontstond halverwege de negentiende eeuw in West-Europa en Amerika. De verschillende organisaties van vrijdenkers ontmoetten elkaar al snel op internationale congressen en in 1880 richtten zij de Wereldunie van Vrijdenkers (WUFT) op, die nog steeds bestaat. De WUFT was rond 1952 behoorlijk actief, wat verklaart waarom er onder de oprichters van de IHEU geen uitgesproken vrijdenkersorganisaties waren.
Vanaf de jaren tachtig sloten ze zich echter steeds meer aan bij IHEU. De tweede generatie wordt gevormd door de zogenaamde vrijreligieuze of ‘ethische cultuur’-groepen, die in de laatste decennia van de negentiende eeuw ontstonden. Historisch gezien hebben deze groepen joodse en protestantse wortels, maar ze werden steeds liberaler, totdat ze uiteindelijk religieuze gevoelens identificeerden met het gevoel tot één grote kosmische eenheid te behoren en niet langer een persoonlijke God erkenden. In 1980 verenigden ethische samenlevingen uit de VS, Groot-Brittannië, Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland en Frankrijk zich op een congres in Zürich in de Internationale Ethische Unie (IEU). Van 1896 tot 1908 hield deze organisatie elke vier jaar een congres. Maar toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, hield de IEU op te bestaan. Vertegenwoordigers van de ethische traditie onder de grondleggers van IHEU waren de American Ethical Union (AEU, opgericht in 1932, met voorlopers uit 1889), de British Ethical Union (BEU, opgericht in 1876, voorlopers uit 1896) en de Gemeinschaft für Ethische Kultur of Ethische Gemeinde Wien (Weense Ethische Vereniging; opgericht in 1886, voorlopers uit 1902). De belangrijke Bund Frei-Religiöser Gemeinden Deutschlands (BFGD, Vereniging van Vrijreligieuze Gemeenschappen in Duitsland) sloot zich in 1894 aan bij de IHEU.
De derde generatie is die van de Amerikaanse humanisten uit het interbellum, een groep die voortkomt uit het unitarische kerkgenootschap en die, in de treffende woorden van Nicolas Walter, “nadat ze de tweede en derde persoon van de Drie-eenheid hadden afgedankt, […] ook de eerste persoon hebben afgedankt. , waarbij bovennaturalisme en theïsme worden vervangen door naturalisme en humanisme.”
Vanaf eind jaren twintig verlieten ze de American Ethical Union. Ze beschouwden zichzelf als ‘religieuze humanisten’ en richtten de American Humanist Association (AHA, wettelijk opgericht in 1920) op. In 1941, op het hoogtepunt van de economische crisis van de jaren dertig, presenteerde een groep van deze humanisten de religieuze en ethische opvattingen van hun moderne liberale humanisme in een openbare verklaring, A Humanist Manifesto (de eerste). Het verklaarde dat conventionele religies, inclusief varianten van ‘nieuwe gedachten’, achterhaald waren, en dat ‘het vestigen van [een nieuwe] religie een belangrijke noodzaak van het heden is’. Deze religie, nadrukkelijk ‘religieus humanisme’ genoemd, ‘houdt vol dat alle verenigingen en instellingen bestaan voor de vervulling van het menselijk leven.’ Dit betekende “een verhoogd gevoel van persoonlijk leven en een gezamenlijke inspanning om het sociale welzijn te bevorderen.” Het manifest concludeerde:
‘Hoewel we de religieuze vormen en ideeën van onze vaderen niet langer adequaat vinden, is de zoektocht naar het goede leven nog steeds de centrale taak voor de mensheid. De mens wordt zich er eindelijk van bewust dat hij alleen verantwoordelijk is voor de verwezenlijking van de wereld van zijn dromen, dat hij in zichzelf de macht heeft om deze te verwezenlijken. Hij moet intelligentie en wilskracht inzetten voor de taak.”
Hierbij moet worden opgemerkt dat de combinaties ‘religieus humanisme’ of ‘humanistische religie’ in het verleden een andere emotionele waarde hadden dan nu. Tegenwoordig beschouwen wij als humanisten het humanisme als iets vanzelfsprekends, en het is het bijvoeglijk naamwoord ‘religieus’ dat ons doet fronsen. In de jaren dertig was het net andersom: religie was respectabel, en het was het woord ‘humanist’ in ‘humanistische religie’ dat de wenkbrauwen deed fronsen. Toch bleef het woord ‘humanisme’ hangen, zoals blijkt uit een ander initiatief uit het interbellum, dat anticipeerde op toekomstige nauwe banden tussen IHEU en organisaties van de Verenigde Naties. In 1930 werd een voorloper van UNESCO opgericht, het International Institute for Intellectual Cooperation (IIIC), een dochteronderneming van de Volkenbond. Humanistisch van geest wijdde het zijn jaarlijkse congres van 1922 aan het thema Vers UN nouvel humanisme (Op weg naar een nieuw humanisme), en produceerde wat wordt beschreven als “een programma voor een ‘ethisch humanisme’”. De president van IIIC was Julian S. Huxley, die in 1936 directeur-generaal van UNESCO werd en in 1945 het eerste IHEU-congres opende.
Ten slotte ontstond in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog een vierde generatie humanisme die de feitelijke impuls gaf aan de oprichting van IHEU. Het bestaat uit twee synchrone maar volkomen verschillende bewegingen, één in de Lage Landen en één in India. In Nederland vroeg Jaap van Praag, zelf van joodse afkomst, zich af waarom de westerse beschaving niet meer verzet had geboden tegen het nazisme en het fascisme. Als belangrijke oorzaak wees hij op het wijdverbreide ‘nihilisme’ (morele onverschilligheid), ondanks het feit dat de meeste mensen zichzelf als ‘religieus’ beschouwden, en benadrukte hij het belang van een moreel bewustzijn gebaseerd op menselijke waarden. Daarnaast streefde Van Praag er als socialist naar om de rigide verkokering van de Nederlandse samenleving op basis van religieuze denominaties te doorbreken. Van Praag werd de sleutelkracht achter de oprichting van het Nederlandse Humanistisch Verbond in 1946, ontworpen als een brede en pluriforme humanistische beweging. In België werd in 1951 een vergelijkbaar Belgisch Humanistisch Verbond (HV(b)) opgericht.
In India leidde het dekolonisatieproces dat volgde op het einde van de Tweede Wereldoorlog ertoe dat Manabendra Nath Roy een Indiase Radical Humanistische Beweging (IRHM) oprichtte. Oorspronkelijk was dit een politieke partij die naar onafhankelijkheid streefde, maar Roy kwam tot de conclusie dat de politiek omkoopbaar was (je moet concessies doen om stemmen te winnen) en daarom besloot hij in 1948 zijn partij om te vormen tot een sociale beweging. Hoewel de contacten tussen India en West-Europa moeizaam verliepen, werd zijn beweging een van de grondleggers van IHEU.
Hoewel de ieu eind jaren dertig verdwenen was, bleven er tijdens de Tweede Wereldoorlog informele contacten bestaan tussen Amerikaanse en Engelse humanisten. Lloyd Morain, die tijdens het laatste deel van de oorlog als veldvertegenwoordiger van de AHA bij het US Air Corps in Engeland diende, had bijvoorbeeld informele ontmoetingen met verschillende Britse humanisten. Onder hen bevonden zich Harold J. Blackham, actief in de beu en vanaf 1930 secretaris ervan, evenals leiders van de Rationalist Press Association (rpa) en humanistische wetenschappers zoals wetenschapssocioloog John Desmond Bernal.
Morain herinnerde zich later hoe ze allemaal hoopten op meer internationale contacten tussen humanisten na de oorlog. Blackham pleitte vanaf 1944 ook krachtig voor een nieuwe internationale humanistische organisatie die zou zorgen voor een synthese van alle ‘constructieve’ vormen van humanisme, die de bestaande vrijdenkersorganisaties zou absorberen en overstijgen. Onder degenen die hij overtuigde, bevonden zich mannen als bioloog Julian Huxley en filosoof en vrijdenker Bertrand Russell.
Na de oorlog bleef Blackham aanvankelijk proberen via de World Union of Freethinkers (WUFT) te werken. Hij nam het initiatief tot het organiseren van de eerste naoorlogse conferentie (april-mei 1946), gehouden in Londen in Conway Hall, de thuisbasis van de South Place Ethical Society. Het thema van de conferentie was ‘De uitdaging van het humanisme’. Volgens Blackham was deze uitdaging het bereiken van een ‘huwelijk’ tussen ‘wetenschappelijk humanisme’ en ‘literair humanisme’. Terwijl de Koude Oorlog zich ontvouwde, presenteerde Blackham deze samenwerking tussen rationalisten en liberaal humanisten als ‘een derde kracht tussen de belangrijkste ontwikkelde alternatieven van het christendom en het marxisme’ (1948). In 1947 bezochten Blackham en J. Hutton Hynd, een leider van de AEU, Nederland om de een jaar eerder opgerichte Nederlandse Humanistische Liga te ‘identificeren’. Om de mogelijkheden voor nauwere internationale samenwerking te verkennen, hadden zij een ontmoeting met president Jaap van Praag.
De drie wantrouwden de WUFT, deels omdat ze wantrouwend stonden tegenover de communistische sympathieën, maar vooral vanwege het heftige en negatieve atheïsme en antireligionisme, dat volgens hen te negatief en contraproductief was. Wat nodig was, was een positiever alternatief voor religies. Dit idee was in Nederland op vruchtbare grond terechtgekomen, want de Humanistische Nederlandse Liga groeide snel sinds 1946, terwijl de opnieuw opgerichte Nederlandse vrijdenkersbeweging in oude stijl even klein bleef als altijd. Tegen de tijd dat IHEU in 1952 werd opgericht, telde de Nederlandse HV meer leden dan welke andere organisatie dan ook, misschien met uitzondering van de Indiase Radicale Humanistische Beweging.
Van 9 tot 12 september 1949 organiseerden de vrijdenkers hun eerste internationale Wereldcongres na de oorlog in Rome. Delegaties van Nederlandse (Van Praag en internationaal secretaris mevrouw Henriàtte Polak-Schwarz) en Britse (Blackham) humanistische organisaties woonden dit congres bij, benieuwd om de sfeer binnen de WUFT met eigen ogen te ervaren. De twee grote Amerikaanse verenigingen, de AEU en de AHA, waren afwezig op het congres, hoewel laatstgenoemde WUFT-lid was. Voor Van Praag en Blackham was het congres een grote teleurstelling. Toegegeven, ze konden goed overweg met vrijdenkers uit Noord-Europa zoals M.C. Bradlaugh Bonner van de RPA, die ‘de beminnelijke voorzitter’ van het congres was, of de Nederlandse vrijdenker Anton Constandse. Maar Van Praag en Blackham constateerden een enorme kloof tussen de congresdeelnemers uit Angelsaksische, protestantse landen enerzijds en uit Latijns-katholieke landen anderzijds.
Dit werd vooral duidelijk uit een discussie over de relatie tussen humanisme en vrijdenken, een van de drie centrale thema's op het congres. De noordelijke vrijdenkers zagen de strijd tegen religie en kerk slechts als een middel om een positieve levenshouding te kunnen creëren die niet-religieuze mensen zou kunnen inspireren. De zuiderlingen zagen deze strijd echter als een doel op zich. In feite werd de deur feitelijk voor de ogen van de humanisten dichtgeslagen toen het congres besloot dat ‘er geen sprake kon zijn van verzwakking van het Vrijdenken-beleid om humanistische samenlevingen tegemoet te komen’. Van Praag vond dit een negatieve, steriele benadering. ‘De Italianen en de Fransen begrepen geen enkele letter van ons standpunt’, schreef hij in een verslag over het congres, hoewel hij toegaf dat het voor hen ‘niet gemakkelijk was om in slechts een paar discussies inzicht te krijgen in het moderne humanisme’. . Toch was zijn conclusie dat ‘de vraag rijst of de feiten ons er niet toe aanzetten het idee van een geheel andere vorm van bewustzijnsontwaking in katholieke en niet-katholieke landen te aanvaarden’. Hoewel hij de mogelijkheid niet geheel uitsloot dat de ‘Latijnse’ WUFT-leden uiteindelijk de moderne humanistische opvattingen zouden aanvaarden, opperde hij dat het op dit moment nuttig zou kunnen zijn om een nieuwe, nauwe band tot stand te brengen tussen de humanistische organisaties in de Angelsaksische landen en Nederland.
Het duurde nog drie jaar voordat er een congres werd bijeengeroepen om de principes van de voorgestelde organisatie te bespreken en te beslissen over de praktische realisatie ervan. Het voorbereidende werk werd gedaan door vijf humanistische organisaties: American Ethical Union, American Humanist Association, British Ethical Union, Vienna Ethical Society en Dutch Humanist League, die ook gastheer waren van het congres. Diverse verwante organisaties waren uitgenodigd om het congres bij te wonen; verschillende stuurden delegaties en tijdens het congres besloten twee van hen, de Belgische HV en de Indiase IRHM, mede-oprichters te worden. Overigens was de timing van het congres opmerkelijk, want het viel vrijwel precies samen met een rivaliserend congres: van 22 tot 27 augustus hield de WUFT van de vrijdenkers haar congres in Brussel. Of dit per ongeluk was, is niet bekend.
Een probleem dat zich onmiddellijk voordeed was een spraakverwarring. Woorden als ‘humanisme’, ‘ethicisme’, ‘secularisme’ of ‘religie’ betekenden niet voor iedereen hetzelfde. Dit probleem werd acuut toen er een naam voor de nieuwe federatie moest worden gevonden. De Amerikanen noemden het liever ‘ethisch’, de Europeanen ‘humanistisch’. Voor de Amerikanen, vooral de AEU, riekte het ‘humanisme’ naar pragmatisme, positivisme en rationalisme, wat slecht paste bij hun eigen idealistische achtergrond. Omgekeerd was het woord ‘ethisch’ voor de Europeanen een neutraal synoniem geworden van het woord ‘moreel’ en had het niets specifiek humanistisch in zich. Het klinkt misschien ongelooflijk, maar het kostte veertien uur overleg voordat er een briljant eenvoudige oplossing werd bereikt: de organisatie moest de Internationale Humanistische en Ethische Unie heten.
Het Amsterdamse congres werd bijgewoond door ruim tweehonderd deelnemers. Het was echt internationaal: de helft van de deelnemers was Nederlands, maar maar liefst vijfendertig bezoekers kwamen uit Groot-Brittannië en dertig uit de Verenigde Staten. Er waren ook aanzienlijke delegaties uit Frankrijk, Duitsland en België, en bezoekers uit Japan, Australië, Finland en Oostenrijk. De grootste delegaties kwamen van organisaties die het congres mede hadden georganiseerd, of in ieder geval vooraf waren uitgenodigd om zich bij de toekomstige federatie aan te sluiten. Zo was er vanuit Frankrijk een delegatie van Les Amis de la Liberté aanwezig, maar die besloot uiteindelijk geen lid te worden. Zij waren wel voorstander van de algemene basisveronderstellingen, zoals de verdediging van de individuele vrijheid en de bevordering van sociale rechtvaardigheid en van wederzijds begrip, contact en communicatie, maar wilden dit niet beperken tot de ‘preciezere en meer exclusieve principes en doelstellingen’ van een expliciet ‘humanistische’ organisatie. Met andere woorden: zij accepteerden het humanisme, maar hielden zich verre van het humanisme.
Het congres begon donderdagavond 21 augustus en duurde tot dinsdagmiddag 26 augustus. De beoogde voorzitter was bioloog, zelfbenoemd ‘wetenschappelijk humanist’ en eerste directeur-generaal van UNESCO Julian Huxley. Blackham, een fervent voorstander van samenwerking tussen IHEU en de Verenigde Naties, had hem overgehaald om voorzitter te worden. Blackhams toewijding aan de VN-idealen kan worden gezien als een uiting van hoop in een donker tijdperk. Het is huiveringwekkend om te beseffen dat de meeste deelnemers aan het congres in Amsterdam getuige waren geweest van de Eerste Wereldoorlog, de Grote Depressie, de Tweede Wereldoorlog en vervolgens de Koude Oorlog. Toen dat laatste eind jaren veertig uitbrak, leken de vooruitzichten op een betere, vreedzamere, democratische en menselijke wereld opnieuw verpletterd, zoals George Orwells Nineteen Eighty-four (1940) getuigt. Ten tijde van het congres was de Koreaanse oorlog in volle gang; in Amerika was McCarthy’s heksenjacht op cryptocommunisten op zijn hoogtepunt. Tegen deze achtergrond leken de lichtpuntjes van de afgelopen tien jaar zeer schaars: vooral de instelling van de Verenigde Naties in 1949 en de aanneming van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens in 1945. Het was geen toeval dat het congres van Amsterdam expliciet zijn steun benadrukte voor beide. Omdat Huxley ziek was geworden, werd het congres geopend door Jaap van Praag, voorzitter van het Organisatiecomité, die de doelstellingen van het congres samenvatte: 'Eerst een conceptie van het humanisme op internationaal niveau opstellen, en ten tweede permanente betrekkingen tot stand brengen. tussen humanistische en ethische groepen over de hele wereld'. Van Praag waarschuwde expliciet dat het oprichten van een nieuwe internationale organisatie terwijl de WUFT bestaat, niet mag worden geïnterpreteerd als een daad van vijandschap. Impliciet verwoordde hij in het vervolg echter zijn kritiek op de vrijdenkers.
‘Als we overtuigd zijn van de noodzaak om het humanisme en de ethische cultuur vorm te geven als een positieve en constructieve levensfilosofie [cursivering toegevoegd red.], kunnen we niet zonder een internationale instelling die deze overtuiging beantwoordt.’
Toch voegde Van Praag er voorzichtig aan toe dat er goede persoonlijke relaties bestonden tussen humanisten en vrijdenkers. Sommige vrijdenkers namen inderdaad deel aan het congres, en uiteindelijk zouden enkele organisaties van vrijdenkers zich bij de IHEU aansluiten, maar niet veel uit WUFT-kerngebieden zoals het Middellandse Zeegebied. Van Praag benadrukte de noodzaak van zelforganisatie alvorens in te grijpen in praktische wereldproblemen.
‘Je moet eerst een hand hebben voordat je een vuist maakt. Onze eerste taak is om het internationale humanisme nu de handen uit de mouwen te steken. […] Onze eerste plicht is dus om onze nationale bewegingen te ontwikkelen en de verspreide vonken van het humanisme over de hele wereld te verzamelen.’
In 1952, tijdens het eerste World Humanist Congress, kwamen de oprichters van Humanists International tot overeenstemming over een verklaring van de fundamentele principes van het moderne humanisme. Ze noemden het “De Verklaring van Amsterdam”.
Lees meerVan Praag spoorde zijn publiek ook aan: ‘laten we proberen de traditionele betekenis van woorden te doorzien en te raken aan wat er bedoeld wordt’. Zijn toehoorders kregen de kans om deze aansporing onmiddellijk in praktijk te brengen, aangezien de volgende spreker Julian Huxley was, die de reputatie had een ‘humanistische religie’ te bepleiten. In zijn presidentiële toespraak over ‘Evolutionair Humanisme’, die ondanks de ziekte van de spreker behoorlijk omvangrijk was, pleitte Huxley inderdaad voor een humanistische ‘religie’. Hij zei:
‘Volgens mij heeft de wereld ongetwijfeld behoefte aan een nieuwe religie, en die religie moet op humanistische principes gefundeerd zijn als ze adequaat aan de nieuwe situatie wil kunnen voldoen. […] We moeten geloven dat er uiteindelijk een soort humanistische religie zou kunnen en moeten ontstaan.’
Huxley was zich ervan bewust dat hij het woord ‘religie’ op een niet-standaard manier gebruikte:
‘Ik bedoel een georganiseerd systeem van ideeën en emoties dat de mens in verband brengt met zijn lot, voorbij en boven de praktische zaken van alledag, en dat de huidige en bestaande rechtssystemen en sociale structuren overstijgt. […] en ik geloof dat we niets te verliezen hebben als we het woord religie in de breedst mogelijke zin gebruiken en ook niet-theïstische formuleringen en systemen omvatten’.
Integendeel, Huxley vreesde dat het niet benoemen van religie een slechte public relations zou zijn, waardoor de potentiële aantrekkingskracht ervan zou worden ingeperkt, en dat het ‘de ideeën die we naar voren brengen zou kunnen steriliseren, door te impliceren dat onze systemen niet zo volledig bevredigend zijn’ als traditionele religies.
Op vrijdag, zaterdag en maandag werden de principes van de nieuwe federatie besproken, eerst in het algemeen en daarna steeds specifieker. Het thema op vrijdag was ‘De betekenis van wetenschap en democratie in de menselijke vooruitgang’, dat op zaterdag ‘De humanisering van de mens in de samenleving’. Inleidende artikelen waren opgesteld door deskundigen, zoals filosofen, wetenschappers, politici en vooraanstaande leden van nationale humanistische organisaties. Deze introducties werden eerst in werkgroepen besproken, daarna 's avonds plenair. Hoewel deze brede thema’s interessante discussies zouden kunnen opleveren, en velen net als Blackham zouden kunnen benadrukken dat ‘het essentiële punt’ van het humanisme was dat ‘zijn ideeën en idealen altijd aan herziening onderhevig zijn’, moesten er toch enkele keuzes worden gemaakt voordat een humanist de vakbond daadwerkelijk zou kunnen worden opgericht. Daarom was ‘Het programma van het humanisme en de ethische cultuur’ het thema van de derde dag. Er moest besloten worden voor welk soort humanisme de nieuwe federatie zou moeten staan: óf humanisme in de zin van een brede verdediging van individuele vrijheid, sociale rechtvaardigheid en wederzijds begrip zonder politieke of religieuze beperkingen, óf ‘humanisme’, dat wil zeggen een specifieke 'visie op de natuur en het lot van de mens, en daarom preciezer en exclusiever in zijn principes en doelstellingen'. Moest de persoonlijke vrijheid verdedigd worden als doel op zichzelf, of als gevolg van de verantwoordelijkheid van de mens als drager van waarden? In lijn met de eerdere aansporing van Van Praag dat ‘je eerst een hand moet maken voordat je een vuist kunt maken’, gaf de grote meerderheid er de voorkeur aan eerst stevig het eigen standpunt te vinden en was daarom voorstander van een specifiek humanistische organisatie. Zij vertrouwden erop dat deze keuze niet ten koste zou gaan van de contacten met de brede humanistische en vrijheidslievende beweging, want humanisten waren ‘uit hun eigen humeur en principes’ van nature toegewijd aan contacten met mensen met verschillende overtuigingen ter wille van wederzijds begrip. Algemeen werd aangenomen dat het programma van de Unie zowel intern moest zijn, d.w.z. ‘filosofische en morele opbouw en versterking van het individu’, als extern, d.w.z. ‘actie op de politieke fronten die van vitaal belang zijn voor humanistische aangelegenheden’. Deze interne en externe programma’s werden beschouwd als ‘wederzijds geconditioneerd en vitaal verenigd’.
Op de laatste dag van het congres, dinsdag 26 augustus 1952, werden vijf resoluties aangenomen. De eerste resolutie besloot om de IHEU daadwerkelijk op te richten. De grondbeginselen van het ‘moderne, ethisch humanisme’ werden beschreven in de vijfde resolutie, die bekend werd als het Amsterdam Manifesto (of Amsterdam Declaration), en als preambule werd toegevoegd aan de eerste statuten van de Unie. Het Manifest formuleerde vijf fundamentele kenmerken van het humanisme, zoals overeengekomen op het congres. In zijn tweede resolutie besloot het congres de NGO-status (niet-gouvernementele organisatie) aan te vragen bij de UNESCO, en beloofde het zijn trouw aan de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en verschillende Conventies van de Verenigde Naties, waarmee de IHEU op haar pro-VN-koers werd gezet. De twee overige resoluties gingen over het wereldbevolkingsprobleem.
Het congres kreeg behoorlijk serieuze aandacht in de pers, vooral door liberale en socialistische kranten. De protestantse media waren kritisch, de katholieke zelfs sarcastisch. Een Nederlands weekblad vergeleek de humanisten venijnig met ‘barbaarse Noormannen’. Maar zulke aanvallen waren een uitzondering, en het oprichtingscongres van de IHEU was echt een succes geweest. IHEU werd op haar spoor gezet. Nu was het aan de Raad van Bestuur om de op het congres genomen besluiten uit te voeren en na te streven.
Jaap van Praag werd op 11 mei 1911 in Amsterdam geboren in een modern Joods socialistisch milieu. Hij studeerde Nederlandse taal en geschiedenis en werd leraar. In de vooroorlogse periode was hij actief in diverse pacifistische jongerenorganisaties, waar hij mensen ontmoette met wie hij na de Tweede Wereldoorlog de Nederlandse Humanistische Liga (HV) zou oprichten. Tijdens de Duitse bezetting van Nederland (1940-1945) moest Van Praag onderduiken. In deze periode ontwikkelde hij zijn theorie van het humanisme. Van Praag was in februari 1946 een van de belangrijkste initiatiefnemers van de oprichting van de Nederlandse Humanistische Liga, waarvan hij van september 1946 tot 1969 voorzitter was. Van 1954 tot 1974 was hij lid van een gedeputeerd college. Van Praag was een van de eerste hoogleraren in de humanistische studies (Universiteit Leiden, 1964-1979). Hij benadrukte het belang van een niet-religieus-humanistische levenshouding die, als alternatief voor de kerken, zin aan het leven zou kunnen geven. Van Praag speelde een belangrijke rol bij de oprichting van de Internationale Humanistische en Ethische Unie. Als eerste voorzitter was hij actief betrokken bij het consolideren en uitbreiden van IHEU. Zijn natuurlijke autoriteit stelde hem in staat actief deel te nemen aan het tot stand brengen van contacten en dialogen, bijvoorbeeld met het Vaticaan en met marxisten in de jaren zestig en zeventig. In 1960 trad hij af als voorzitter, maar bleef erebestuurslid. Op het Londense Congres van 1970 ontving Van Praag een speciale onderscheiding als erkenning voor zijn belang voor IHEU. Hij stierf in 1975.
Lloyd en Mary Morain, die samen zo’n vijftien jaar lang de AHA vertegenwoordigden in de Raad van Bestuur van IHEU, gaven in 1992 commentaar op de ‘smaken’ van het humanisme verenigd in IHEU. Lloyd merkte op hoe in 1952 afgevaardigden uit de verschillende landen elk een iets ander accent legden: ‘Nederlanders hadden er over het algemeen bezwaar tegen het humanisme een religie te noemen en gaven de voorkeur aan de term geloof, filosofie of standpunt. Sommige Britse afgevaardigden wensten een vollediger ontwikkelde filosofische basis en erkenning van de sociale implicaties van het humanisme. Er kon nauwelijks worden gezegd dat de Amerikanen een enkel aandachtsgebied of overeenstemming hadden. De Belgen waren zeer bezorgd over de vrijheid van godsdienst op de scholen. De Duitsers hoopten dat ze erkend zouden worden als integraal onderdeel van de internationale strijd voor vrijheid op alle fronten. De Fransen hielden zich in de eerste plaats bezig met de bescherming en bevordering van de persoonlijke vrijheid, want zij hadden levendige herinneringen aan wat het betekende een deel ervan kwijt te zijn. Niettemin bestond er tussen deze afgevaardigden van vele naties een gemeenschappelijke band, een band die het heden met de toekomst verbond.’ Zijn vrouw Mary Morain merkte een verschil op tussen humanisten uit de Verenigde Staten en uit de rest van de westerse wereld, wat misschien wel het geval zou kunnen zijn. 'cultureel' genoemd en samengevat in de woorden theoretisch versus praktisch. Veel Amerikanen ‘voelen een grote inspiratie voor ethisch gedrag juist door het feit dat men erkent dat mensen een inherent onderdeel van de natuur zijn en voor hulp van elkaar afhankelijk zijn, zonder enige bovennatuurlijke zorg of begeleiding.’ De ‘Europese’ visie is ‘meer ontspannen, praktisch, niet zozeer bezig met de theorie over waarom men moreel is, maar eerder met het belangrijke eindproduct van moreel, sociaal gedrag - met de noodzaak om te benadrukken dat men zowel moreel als humanist kan zijn.'
Harold John Blackham werd in 1903 geboren in de buurt van Birmingham. Hij studeerde literatuurwetenschap en was twee jaar docent. Vervolgens richtte hij zich op filosofie en volwasseneneducatie. Begin jaren dertig werd hij leider van de Britse Ethische Unie. Samen met leiders van de belangrijkste kerken zette hij in Groot-Brittannië een ‘moreel onderwijsprogramma’ op, waar hij best trots op was. Blackham speelde een sleutelrol bij de oprichting van IHEU en fungeerde als secretaris ervan tot 1967. In 1965 vertegenwoordigde hij IHEU in haar contacten met het Vaticaanse Secretariaat voor Niet-Gelovigen. Op het Amsterdamse Congres van 1974 ontving hij de International Humanist Award ‘voor zijn lange en creatieve dienst aan het humanisme in Engeland en in de wereld’. Blackham benadrukte herhaaldelijk dat humanistische principes en humanistische organisatie ondogmatisch moeten zijn: ‘De opvatting van de humanistische missie is onderworpen aan dezelfde ontwikkelingsmethode als de humanistische opvatting van de beschaving, dat wil zeggen, ze is afgeleid van de traditie, ze staat open voor uitdaging en discussie, en het vereist herziening in het licht van de ervaring waartoe het leidt'.
1 Het [humanisme] is democratisch. Het streeft naar een zo volledig mogelijke ontwikkeling van ieder mens. Zij stelt dat dit een kwestie van recht is. […] 2 Het probeert wetenschap creatief te gebruiken, niet destructief. […] 3 Humanisme is ethisch. Het bevestigt de waardigheid van de mens en het recht van het individu op de grootst mogelijke vrijheid van ontwikkeling, verenigbaar met de rechten van anderen. Het gevaar bestaat dat bij het proberen gebruik te maken van wetenschappelijke kennis in een complexe samenleving de individuele vrijheid wordt bedreigd door de zeer onpersoonlijke machine die in het leven is geroepen om haar te redden. Ethisch humanisme verwerpt daarom totalitaire pogingen om de machine te perfectioneren om onmiddellijke winst te behalen ten koste van menselijke waarden. 4 Het benadrukt dat persoonlijke vrijheid een doel is dat moet worden gecombineerd met sociale verantwoordelijkheid, zodat deze niet wordt opgeofferd aan de verbetering van de materiële omstandigheden. […] 5 Het is een manier van leven, gericht op de grootst mogelijke vervulling, door het cultiveren van een ethisch en creatief leven. Het kan voor iedereen overal een manier van leven zijn als het individu in staat is tot de reacties die de veranderende sociale orde vereist. De belangrijkste taak van het humanisme vandaag de dag is om mensen in de eenvoudigste bewoordingen bewust te maken van wat het [humanisme] voor hen kan betekenen en waartoe het hen verplicht. Door in deze context en voor vredesdoeleinden gebruik te maken van de nieuwe macht die de wetenschap ons heeft gegeven, hebben humanisten er vertrouwen in dat de huidige crisis kan worden overwonnen. Bevrijd van angst zullen de energieën van de mens beschikbaar zijn voor een zelfrealisatie waarvan de grens onmogelijk te voorzien is.
Het doorgaans respectabele Nederlandse weekblad Elseviers Weekblad reageerde op het Amsterdamse Congres onder leiding van ‘Aanval van de Humanisten’: ‘[…] In feite is het onthutsend. Meer dan ooit hunkert onze samenleving naar karakter, naar wortels, naar vertrouwen in God. En toch verzamelt deze menigte wilden zich hier om de grote bel te luiden, en in de zalen van de Middelbare School van onze Hoofdstad grijpt zij de kans aan om opnieuw te hameren op het ontrafelen [ontbinding] van de geesten van ons volk, en van alle volkeren. Met hun nieuwe reden! Je zou kunnen zeggen dat de mensheid de afgelopen eeuwen meer dan genoeg invasies heeft doorstaan van zulke Noormannen van de nieuwe rede. […]